Gisteren zijn we uit een spectaculaire baai aan de Westkant van Malta vertrokken. Een mooie foto daarvan heb ik helaas niet kunnen maken, dus leen ik er een van internet. Het was nog donker toen we daar weg voeren. Bijna de hele oversteek varen we op de gennaker. Halverwege vergezelt ons een groep dolfijnen. Ze blijven bijna een uur rondom de boot cirkelen. Blijkbaar hebben ze behoefte ons te vermaken. Een gaat er op zijn rug zwemmen en toont zo zijn witte buik. Een ander gaat pal voor de boeg zwemmen met zijn rug een beetje boven water. Zijn staart laat hij op en neer klappen alsof hij ons nat wil spetteren. Het is een mooie zeildag.
Ondertussen is er een meneer van de guardia costiera bij komen staan die ons vriendelijk verzoekt om, bij het kantoor vlak achter ons, langs te komen voor formaliteiten. Onze wenkbrauwen fronsen, we zitten toch binnen Europa, maar ambtenaren moet je nu eenmaal niet tegen spreken. Even later op het kantoor wordt er een hele papierwinkel van gemaakt. Ze vragen waar we vandaan komen, ‘Malta’ is ons antwoord. En daarvoor? ‘Sicilië’. We vragen waarom dit allemaal moet gebeuren, omdat we toch gewoon in Europa zijn waar in het Schengen gebied verkeer van goederen en personen vrij zou moeten zijn. Volgens hem is het wel Europa maar is Malta geen Schengen. Ik zoek het op maar Malta is Schengen en laat het hem zien. ‘I have other information’, is zijn antwoord. Het zal wel! Als het formulier is ingevuld verdwijnt het in een stoffige map in een dossierkast. Ik vermoed dat als wij al lang tot stof verworden zijn, wij nog altijd in de stoffige archieven van Lampedusa terug te vinden zijn. We worden doorgestuurd naar de Dogana. Daar aangekomen blijkt de deur op slot. In het naastgelegen guardia di Finanaza staat een ambtenaar op de stoep te roken die zo vriendelijk is de verantwoordelijke persoon te bellen. Over een uur moeten we terug komen. We zien onze geplande fietstocht over het eiland niet doorgaan. Een uur later is er inderdaad een meneer aanwezig die ons vraagt om het formulier van de kustwacht. We hebben helaas geen formulier gekregen. Hij rommelt tussen allerlei paperassen; het is ons onduidelijk waar hij naar op zoek is. Even later pakt hij de telefoon en na het telefoongesprek zegt hij dat we een formulier op moeten gaan halen bij de kustwacht. Als we willen opstaan houdt hij mij tegen en wijst naar Jeroen: ‘only you’. Dus blijf ik zitten en maak een praatje met zijn vrouw die blijkbaar is meegekomen, het is natuurlijk zondag. Ik vraag haar naar de vluchtelingencrisis. Zij vertelt mij dat er een gebouw is op het eiland waar ze worden opgevangen maar dan snel worden overgebracht naar Sicilië. Op Lampedusa is maar opvang voor ca 100 personen en dus is het een doorgangsstation. Ook doet ze haar beklag over de manier waarop Europa met vluchtelingen omgaat en dat Italië er grotendeels voor opdraait. Ik vertel van onze ervaring op Lesbos met het vluchtelingenkamp Moira. Ook spreek ik mijn verwachting uit dat met de inval van Turkije in Syrië her vluchtelingenprobleem er niet eenvoudiger op gaat worden. Even later is Jeroen terug en kan het formulier worden gestempeld. We bedanken de beambte en zijn vrouw vriendelijk en zien dat de helft van de dag inmiddels is verstreken. We maken een wandeling door het plaatsje en ontdekken een complete nieuwe luchthaven. Het plaatsje zelf is het uitgestorven, het is siësta tijd.
Op een verlaten kruispunt staat een kraampje met allerhande spulletjes zoals je die wel vaker tegenkomt in deze regionen. Zelfs de kooitjes met vogeltjes ontbreken niet. Arme dieren! Bij terugkomst in de haven zie ik aan de overkant een boot van de kustwacht vol met vluchtelingen. In kleine groepjes mogen ze de boot verlaten. Verderop staan een aantal busjes waarin ze gaan zitten. Journalisten staan er met fotoapparatuur bovenop en maken foto’s. Het geheel doet surrealistisch aan.
‘s Nachts wordt ik om half drie wakker. We liggen aardig te schommelen in de haven. Ik zou daar niet zo’n last van moeten hebben en rustig verder kunnen slapen. Ik zie dat Jeroen ook wakker is. ‘We kunnen nu ook gaan?’: zeg ik tegen Jeroen. Dat vind hij ook, als we dan toch klaar wakker zijn. We lopen naar het politiebureau om onze stempels te halen. Dan zien we waardoor we waarschijnlijk wakker zijn geworden. Aan de overkant ligt de kustwacht met opnieuw een boot vol vluchtelingen, de busjes staan klaar om hen naar het opvangcentrum te brengen. Op het politiebureau aangekomen wordt de politieagente opgetrommeld. Wij worden naar een wachtkamer geleid en zij gaat in de naastgelegen kamer aan het werk. We horen haar een paar forse klappen geven. Langzaam tellen we mee. Dit is niet een stempel maar het zijn er wel acht. Er wordt nog van alles gekopieerd en dan krijgen we onze paspoorten terug. ‘Arrividerci’, zegt ze, en dan zijn we ‘vrij’. Als we terug lopen zien we een volgende boot van de kustwacht binnen komen met vluchtelingen. Terwijl we in de haven het grootzeil hijsen zien we de vluchtelingen met goudgekleurde warmtedekens naar de busjes lopen. De dekens schitteren door verlichting op de kade. Het lijkt alsof de vluchtelingen goud gewonnen hebben met hun oversteek. Het blijft een wonderlijke ervaring. Wij op weg naar Afrika in alle vrijheid, zij op weg naar ‘vrij’ Europa, waar ze naar alle waarschijnlijkheid jaren in opvangcentra door zullen brengen.